Het Bakelandt verhaal

Langemark staat al heel lang bekend als de Bakelandt gemeente. Baekelandt leefde ondergedoken in de contreien van Langemark-Poelkapelle en het Vrijbos op het eind van de 18e eeuw als een deserteur van het Franse Leger

Onder onze Vlaamse bevolking, moe van het juk van de ene (Oostenrijkse) naar de andere (Franse) bezetting te leven, groeit een fel onderdrukt verzet, wat een paar jaren later ontspruit in de Boerenkrijg. In dit tijdskader leeft ook de beruchte bendeleider Baekelandt. Soldaat in het Franse leger, deserteur, verzetsman, rover en bendeleider. De volksverhalen hebben Ludovicus Baekelandt geromantiseerd, hem heel wat vermeende overvallen, moorden, verzetsacties of andere ... toegeĆ«igend.  Vooral Pastoor Victor Huys heeft in zijn veelgelezen boek de meest fantastische verhalen geschreven, die lange tijd onder het volk de ronde deden. Zijn bedoeling was, aan de Vlaamse mensen lezing te verschaffen, om in hen de afkeer voor het kwaad in te prenten. Zo wilde hij aan de ouders duidelijk maken, hoe noodzakelijk het is de kinderen van jongsaf goed op te voeden om er geen bandieten uit te kweken.

Bakelandt had immers een zeer verwaarloosde jeugd gekend. Hij werd geboren op 17 januari 1774 ergens aan de stinkputten van Lendelede. Feitelijk was hij een ongewenst kind, want zijn vader had hem verwekt bij zijn eigen stiefdochter. Reeds heel vroeg werd hij uitbesteed als koewachter, maar omdat niemand op hem lette, bleven zijn diefstallen ongestraft. Hij begon met op school een pen te stelen en als hij moest boodschappen doen, hield hij steeds meer geld achter. Zo groeide de dief in hem.

Wanneer hij zeventien jaar was, ging hij zich als vrijwilliger aanmelden in het leger van Napoleon. Daar bleef hij echter niet lang want de slecht opgevoede jongen kon zich moeilijk aan de militaire tucht onderwerpen. Hij keerde dus naar Belgiƫ terug, doch hij mocht zich niet meer tonen te Lendelede, want daar aanzag men hem nu als een landverrader. Zo geraakte de verstoteling op den dool en onvermijdelijk werd hij een rover om aan de kost te geraken.

Tenslotte belandde hij te Staden in een echte dievenbende. Dat was een allegaartje van spinners, wevers, bedelaars en armoezaaiers, die heel de streek de schrik op het lijf joeg. Ze maakten eigenlijk misbruik van de wanorde in het land om te roven en te moorden. Meestal overvielen ze weerloze mensen langs de weg of in hun huis om ze te plunderen. Als ze weerstand ondervonden, schrokken ze er niet voor teug hun slachtoffer te mishandelen of in de ergste gevallen te vermoorden.

Het liedje duurde tot augustus 1802 wanneer hij samen met andere bendeleiders werd opgepakt.  Het schavot wachtte hem een klein anderhalf jaar later op (2 november 1803) op de markt van Brugge.