Ivor Gurney nam dienst zoals iedereen, om wat in 1914 plicht heette, maar meer nog omdat hij meende dat de oorlog hem persoonlijk goed zou doen, zodat zijn weifelende neurotische geest er kracht zou uit putten. Een vergissing. Nog maar pas was hij aan het front of hij beseft dat : ‘ Het leger is een verschrikkelijk leven voor een artiest. Ofwel verveling, ofwel de Hel in de loopgraven. Vrijwel niets daartussen.’ Heimwee zal dan ook een belangrijke rol spelen in zijn werk, net als bij zijn boezemvriend Harvey. (Zie : In Flanders, tekst van Harvey op muziek van Gurney)
De intenties waren er nochtans in het begin van de oorlog. Op 8 augustus was hij zich met Harvey gaan aanmelden, maar hij werd geweigerd – slechte ogen. Will Harvey wordt wel toegelaten. In februari 1915 probeert hij het opnieuw met meer succes. De ogen waren even slecht, maar het aantal vrijwilligers was toen allang niet meer zo groot.
Gurney kwam in het 2de/5de bataljon terecht, een reserve-eenheid die pas eind mei 1916 richting het front trok. Hij zou er Harvey terug vinden die ondertussen officier geworden was. Enkele maanden later raakt zijn boezemvriend bij een verkenningstocht in het niemandsland vermist en wordt gevangen genomen, om pas na de oorlog terug te keren. Het duurde echter weken voor iemand over zijn lot werd ingelicht. Gurney dacht dat Harvey, zoals zoveel vermisten, gewond was en van ontbering gestorven. Met het gedicht ‘To his Love’, richtte hij zich tot Harvey’s vriendin Anne.
Eind Juli 1917, na omzwervingen in Frankrijk, werd zijn divisie, als zovele andere, naar de slagvelden rond Ieper gehaald en een maand lang in de zware gevechten bij Sint-Juliaan ingezet. Gurney schrijft: “We hebben geluk gehad tot nu, maar het is hier niet geschikt voor mensen – in dit getormenteerde, koortsige moeras, waar mannen sterven en blijven liggen tot ze rotten, waar er sluipschutters zijn en alle rampspoed die de oorlog wekt. Morgen kan het mijn beurt zijn. Wie kan het wat schelen? Niettemin hopen we op een Blighty’ (verwonding die er voor zorgt dat je naar huis kan voorgoed)."
En die ‘Blighty” komt er. Op 10 september 1917 wordt hij hier in de buurt gegrepen in een gasaanval. Het leek niet erg – een schurende keel en prikkelhoest. Maar het werd erger, indigestie, gasvergiftiging en dus volgde een twee maand durend herstel in Schotland.
Hij werd er verliefd op een verpleegster, Annie Drummond. Voor haar was het een snelle oorlogsflirt, maar voor Gurney was het ernst, bittere ernst toen ze hem liet staan. In het voorjaar van 1918 knapte hij af. Hij was fysiek en mentaal totaal uitgeput, hij hoorde stemmen, zag Beethoven, besloot een eind aan zijn leven te maken, maar het ontbrak hem aan moed. Hij kwam weer tot bedaren en kon na verloop van tijd weer functioneren, maar hij wordt toch uit het leger ontslagen met "uitgestelde shellshock" als diagnose.
Na een aantal jaren is hij weer goed en hij schrijft alsof het een lieve lust is. Hij brengt een bundel oorlogsgedichten uit en schrijft heel veel muziek. Maar in december 1922 gaat het terug bergaf en steekt de neurasthenie weer op. Hij wordt opgenomen in de psychiatrie, waar hij zal verblijven tot aan zijn dood op tweede kerstdag 1937.
Bronnen:
De troost van schoonheid – Piet en Wim Chielens.