Louis Codet (Perpignan, 8 oktober 1876 - Le Havre, 27 december 1914) was een telg van een welstellende familie. Zijn vader, Jean Codet, was industrieel en politicus die het departement Haute-Vienne vertegenwoordigde in de Assemblée nationale. Toen zijn vader in 1909 senator werd volgde Louis hem op als volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Rochechouart, maar hij werd niet herverkozen in 1910. Louis woonde meestal in Parijs, waar hij zich thuis voelde in de artistieke kringen. Hij was mede-oprichter van twee kortlevende culturele tijdschriften, La Cité d'art en L'Art et l'Action. Hij werd een vriend van Henry Bataille. Rond 1903 schreef hij een eerste roman, die hij echter nog niet geschikt vond voor publicatie; hij zou postuum in 1926 worden uitgegeven als Louis l'Indulgent. Pas in 1907 publiceerde hij een eerste boek, La Rose du Jardin, gevolgd door La Petite Chiquette in 1908 over het kunstenaarsmilieu in Montmartre.
Nadat hij de verkiezing van 1910 had verloren kon hij zich volkomen wijden aan de kunst, zonder zich om geldzorgen te hoeven bekommeren. Tot zijn vriendenkring behoorden onder meer Guillaume Apollinaire en Marie Laurencin, de schilderes.
Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak vervoegde hij het Franse leger als onderluitenant in de infanterie. In de Eerste Slag om Ieper werd hij gewond op 5 november en hij overleed in een ziekenhuis van Le Havre op 27 december 1914. Hij was 38 jaar oud.
Veel Franse schrijvers en dichters vielen in de eerste oorlogsmaanden in onze streek. Naast Louis Codet sneuvelt dichter Ernest Maxime Vicomte D’andré op 2 december in Bikschote. Pierre Ginisty, een Franse toneelauteur en zoon van Odéon-Directeur Paul Ginisty, sneuvelt op kerstavond 1914 hier in Sint-Juliaan.
Raymond Cottineau, schrijver van ‘Le beau Sacrifice’, sneuvelt op 1 februari 1915, Guy Lassausaie, auteur van ‘Par delà les morts', vond ook hier in Sint-Juliaan een paar maanden later de dood. Op 12 april stierf ook de verhalenschrijver en dichter André Morize-Delarve in dezelfde lijn. Een van de vele Franse slachtoffers van de gasaanvallen in april 1915, was Vicomte Ayméric Robert d’Humières, een bevelhebber van het vierde Zoeaven, en auteur van toneelstukken en essays. Hij stierf op 26 april. Na dit treffen verdween het Franse leger voor lange tijd uit de streek, al bleef er de hele oorlog altijd één divisie de Belgische rechterflank versterken.
Met de derde slag waren ze terug in groter aantal. Pierre De Lestang, essayist en dichter, stierf op 5 augustus 1917 bij een aanval op Bikschote.
Bij het Lenteoffensief van 1918 waren het de Fransen die de geallieerde lijn redden bij de Kemmelberg. Onder de duizenden slachtoffers was ook een Bretoense dichter Jean Le Roy, die op 26 april stierf. Drie dagen later sneuvelde ook Gabriel Pierre – Martin, de mand die de Franse soldaten een nieuwe heilige geschonken had:’Saint-Poilu’. Ook Jean Giono, toch wel de bekendste van allen verbleef een maand in Loker, Mont Noir en Wormhoudt, waar hij lichtgewond raakte.
Bronnen
Wikipedia
De Troost van Schoonheid- de literaire Salient ‘Piet en Wim Chielens’